Wat wil je van me

Wat wil je van me?

Noem mij je hond, zei je, en ik gaf jou mijn demonen. Je

kwijlde, mijn antwoord viel in de smaak. Aandachtig ging

je aan mijn voeten liggen luisteren naar de ochtend, naar

het onherroepelijk gezegde. Je legde hoopvol een poot

 

op mijn been, stak je snuit in de wind en stelde voor de

middag niet af te wachten. Ik twijfelde, er braken takken

in de hitte en krekels doken zingend onder in het gras. Ik

wilde lui tegen de schuur hangen, tot de tijd versplinterde.

 

Maar jij trok aan je ketting en liet in de struiken je wildste

visioenen vechten om een bot. Alsjeblieft, zei je, laat me

rennen door jouw heuvels, ik zal blaffen zodra ik ruik wat

 

wij vergeten zijn. Goed, beloofde ik, maar waar de avond

valt, bind ik je als een engel aan een boom. Daar laat ik je

achter, om er zeker van te zijn dat de nacht je komt halen.