Elke vrijdagochtend laat ze haar kleuters
tijdens het fruit eten luisteren naar Arvo Pärt.
Op de eerste klanken gaan trommels open
reizen partjes appel of peer, wat druiven
van hand naar mond. Ze kauwen
op een drietoon, vinden de rust ertussen.
Toetsen als bellen. Niet om te gaan
maar om te blijven. De tijd ligt uitgespreid
en wij zijn hier. Ting, ting, ting.
Alles gaat op in melodie en na de noten
volgt het klimrek, alsof de vraag is hoger
te klimmen – dieper te kijken –
al gaat het nu weer hoe het eerder was:
‘ik wil eerst’ en ‘juf, hij pakt het van mij af´.
Zij lacht, weet van het dubbelspoor dat
in de kleuters is gelegd. Noem het een brug,
een dialoog, een tijdloos weten van bestaan
op een moment dat zij van deze woorden
nog niet weten. Ting, ting, ting. Een leven lang
zullen zij bij het horen van Spiegel im Spiegel
eindeloos verlangen naar fruit.