Juryrapport Plantage PoëziePrijs 2019
Voor de Plantage PoëziePrijs 2019 zijn er 254 gedichten ingestuurd door 127 dichters uit Nederland en Vlaanderen. Het thema dit jaar was ‘Nacht’. Die stevige stapel met geanonimiseerde gedichten is door een driekoppige jury gelezen, gelezen en nog eens gelezen. Een ferme klus die een behoorlijke aanslag doet op je concentratie en ontvankelijkheid. Overigens ook heerlijk om te doen. De jury bestond uit drie dichters: Katelijne Brouwer, Jos van Hest en de prijswinnaar van vorig jaar Saskia van Leendert. Juryvoorzitter zonder stem was Cees van Ede. Bij het overleg was ook Liesbeth de Ruijter aanwezig, bestuurslid van de Vrienden van de Plantage en onvermoeibare secretaris van de prijs. Alleen zij wist de namen van de dichters en daar hield ze haar mond over.
Hoe vis je uit de grote hoeveelheid poëzie drie gedichten die een nominatie krijgen en welke dichter van dat drietal krijgt de prijs? Dat is een bijna onmogelijke opgave. We geven graag een kijkje in onze aanpak. Elk jurylid met stem mocht maximaal tien gedichten voorleggen ter bespreking. Alleen dat al is een ingewikkeld en tijdrovend proces. De opdracht was om niet te zoeken naar goede gedichten, maar naar supergoede gedichten. Daar had ieder jurylid zo zijn persoonlijke criteria voor. Natuurlijk moesten de gedichten vallen binnen het thema Nacht, maar ze moesten ook een grote poëtische zeggingskracht hebben. Zo kwamen er bij het juryoverleg van de 254 gedichten 26 op tafel die werden besproken. Waren die overige 228 gedichten dan niet goed? Natuurlijk niet. Daar zaten ook gedichten bij met kwaliteit, maar ze haalden het niet om in een marathonzitting te worden besproken.
En dan volgt er een lange sessie van lezen, voorlezen, discussiëren, argumenteren, elkaar op vondsten en weeffouten wijzen, elkaar proberen te overtuigen, en ook toegeven dat de ander toch wel een punt heeft, kortom jureren is boeiend mensenwerk. Je wordt gedwongen om scherp te lezen en je open te stellen voor andere zienswijzen en interpretaties.
Zo kwam de jury tot, in alfabetische volgorde op achternaam van de dichter, tot de volgende drie genomineerde dichters:
Hein van der Schoot (nummer 12 in ons pakket)
Cora de Vos (gedicht nummer 105)
en Atze van Wieren (gedicht nummer 94)
Het gedicht van Hein van der Schoot is titelloos. Een van de juryleden vond het ‘een onthutsend gedicht dat ze graag zelf had willen schrijven’. De lezer wordt meegenomen in een kinderlijke en beeldende gedachtestroom van buiten naar binnen, van dag naar nacht, van een herinnering geschreven in de verleden tijd naar het begin van een droom in de tegenwoordige tijd, van te laat naar te vroeg, van vroeger naar nu. Er zit een cadans en een muzikaliteit in de regels, mede door de herhaling van woorden en klanken. Opvallend is de specifieke toon van dit pijnlijke gedicht met woorden als ‘ge’ en ‘u’ en ‘nonkels’. De jury dacht daarom dat het vast een gedicht van een Vlaming zou zijn. Bij de onthulling van de namen hoorden we de zeer Nederlands klinkende naam Hein van der Schoot.
Het gedicht ‘Ballonvaren in het donker’ van Cora de Vos gaat over het proces van slapeloosheid. Het is eigenlijk een omgekeerd slaaplied. Twee mensen die allebei de slaap niet kunnen vatten en die dus goed weten waar ze het over hebben, vergelijken als in een competitie hun ervaringen. Die zijn, wat letterlijk beeld betreft tegengesteld; ligt de een elke nacht op de bodem van een vijver te paniekeren in de opborrelende modder, zoekt de ander als ballonvaarder tevergeefs naar een landingsplek voor zijn of haar spookschip. Wellicht gaat het bij beiden om een meditatieve oefening om in slaap te komen. Overeenkomst tussen het tweetal is taalspelletjes doen om in slaap te vallen: hoeveel woorden zitten er in het slaapmiddel temazepam? De ik geeft aan het eind toe dat de jij met dat spelletje wint. Ook dat beeld is tegengesteld: het eerste woordje van de jij is ‘mama’; de ik slaat ‘mama’ bewust of onbewust over. Het gedicht getuigt van een onderkoelde radeloosheid en van een geheimzinnige relatie tussen twee broers (of twee zussen of een broer en een zus).
Het titelloze gedicht nummer 94 is geschreven door Atze van Wieren. Het is een kort gedicht van twee strofes van elk vier regels, geschreven in een eenvoudige taal, maar er gebeurt veel in. De ik-figuur ziet in een droom zijn overleden vader weer, niet als oude man, maar als leeftijdgenoot. De vader draagt op zijn jas een onderscheiding en de ik vraagt zich af hoe hij daaraan komt. Zijn vader en eremetaal, dat is voor de ik een nieuw gegeven, wonderlijk dat hij dat in een droom te weten komt. Hoewel de vader in de droom op een afstand blijft, vertelt hij toch iets nieuws. Hij maakt zich kenbaar als iemand die is onderscheiden. Een interpretatie zou kunnen zijn dat de zoon zijn vader postuum recht doet, hem waardeert door hem een onderscheiding toe te kennen. Wellicht moet je een bepaalde leeftijd hebben om met waardering naar je ouders te kunnen kijken. De jury vindt het een parel van een gedicht.
De jury:
Katelijne Brouwer
Jos van Hest
Saskia van Leendert
Cees van Ede, voorzitter