Tussen tattoos, Marokko en kunstenaars

Veranderingen in de Plantage
David Mulder en Ester Wouthuysen*

In 2011 hebben zich twee nieuwe instellingen aan de Plantage Middenlaan gevestigd, het Tattoomuseum van Henk Schiffmacher op de nummers 60-62 en het Marokkaans Cultureel Centrum op nr. 64. Het eerste is in november geopend, het tweede bevindt zich nog in de sloop- en bouwfase en zal in 2013 gereed komen. Hoewel de nieuwe cultuurinstituten op zich zelf interessant genoeg zijn, gaat het in dit artikel om de geschiedenis van de drie naast elkaar gelegen 19de-eeuwse panden, waarin deze nieuwkomers hun intrek hebben genomen. Maar het gaat ook over het complex van historische gebouwen dat op het binnenterrein achter deze huizen is gelegen tot aan de Plantage Muidergracht en over de vroegere bewoners en gebruikers ervan.
De villa nr. 60 werd in 1876 in opdracht van de Amsterdamsche Omnibus Maatschappij (AOM) gebouwd als directeurswoning voor K.H. Schadd, de initiatiefnemer en tevens eerste en enige directeur van deze voorloper van het Gemeente Vervoerbedrijf. De bekende architect G.B. Salm leverde het ontwerp voor deze ‘dienstwoning’. De villa nr. 62 was ruim tien jaar eerder gebouwd in opdracht van kunsthandelaar Caramelli. Op nr. 64 verrees in 1891 het gebouw van de ‘Vereeniging tot Werkverschaffing van Hulpbehoevende Blinden’.
Op het erachter gelegen binnenterrein, niet zichtbaar vanaf de straat, staan ook een aantal historisch interessante panden. Een daarvan is de oorspronkelijke stal voor de trekpaarden van de Amsterdamsche Omnibus Maatschappij. Dit grotendeels houten gebouw dateert uit 1875 en is in karakteristieke chaletstijl ontworpen door de bekende bouwmeester G.B. Salm. Sinds een grote brand in 2005 staat de ruïne van dit bijzondere gebouw te verkommeren. De ernstig bedreigde stal staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van een ensemble dat verder bestaat uit een stenen stalgebouw uit 1877, eveneens door Salm voor de AOM ontworpen, en een 18de-eeuws onderstuk op Plantage Muidergracht 105. Hier woonde in de jaren ’20 stadsbeeldhouwer Hildebrand Lucien (‘Hildo’) Krop. Hij werkte aanvankelijk in een speciaal voor hem door de gemeente gebouwd atelier achter zijn woning. Later had hij ook de beschikking over de grote stenen paardenstal ertegenover en het tussenliggende pleintje. Daar ontstonden vrijwel al zijn beeldhouwwerken.
Behalve Krop hebben ook andere beeldhouwers hier hun ateliers gehad. Het binnenterrein is van oudsher te bereiken via deuren in een houten schutting aan de Plantage Muidergracht,[1] maar ook via een steegje tussen Plantage Lepellaan 4 en 5 en via onderdoorgangen tussen Plantage Middenlaan 60 en 62 en onder Plantage Muidergracht 117.

V.l.n.r. Plantage Middenlaan 64 (gedeeltelijk), 62, 60 en 58 (gedeeltelijk). Foto EW 2012

Plantage Middenlaan 62

De villa maakt deel uit van het Tattoomuseum van Henk Schiffmacher. In elk geval was dat tot voor kort het geval. Er zijn bij het schrijven van dit artikel alweer veranderingen in de maak.
In 1867 was het de eerste vrijstaande woning in de Plantage. Hij werd gebouwd voor de in het Italiaanse stadje Tessina geboren kunsthandelaar Alberto Giovanni M. Caramelli (1811-1891), een van de eigenaren van de kunsthandel Buffa & Zonen in de Kalverstraat.[2]

Aanvraag d.d. 8 juni 1866 door Caramelli om een woning te mogen bouwen in de Plantage Middenlaan 62 (oud nr. V 167), SAA, Secretarie afd. PW, toegang 5180, inv.nr. 734. Foto EW 2013.

De architect is onbekend, maar was mogelijk S.A. van Lunteren (1813-1877) [3], de Utrechtse bouwmeester op wie het architectuurtijdschrift De Opmerker doelde in het kritisch commentaar dat nog tijdens de bouw van de villa verscheen: ‘[in de Plantage] bouwt een Utrechtse architect voor een heer van Italiaansche afkomst, die hier rijk is gehuwd, een huis, welks benedenverdieping zeer laag en gedrukt is, zoo laag en gedrukt, dat de voordeur aanmerkelijk is verhoogd moeten worden’.[4] Een andere ondersteuning om Van Lunteren als ontwerperer te suggereren is dat hij eerder voor Artis bouwde en daardoor in de Plantagebuurt bekend was.

Plantage Middenlaan 62. Foto EW 2012.

De villa heeft inderdaad een ongebruikelijk formaat: boven een lage donkere onderbouw (plint) is een witgepleisterde eerste verdieping opgetrokken, die alle aandacht trekt. De classicistische gevel is verticaal geleed door geblokte hoek- en middenpilasters. De symmetrie wordt benadrukt door de ingangspartij met erboven een diepe nis. Deze vormt een inpandig balkon met een smeedijzeren hekje. Een dakkapel vormt de bekroning. De ramen, met geprofileerde omlijstingen en op de bovenhoeken versierd met oreillons (‘oortjes’), worden bekroond door een segmentvormig fronton met een ornamentele sluitsteen. De muurvlakken onder de ramen zijn versierd met een rankenmotief. De verdieping rust op een forse hardstenen onderpui, die door de indeling in blokken robuust en ontoegankelijk aandoet. Aan weerszijden van de deur bevinden zich twee wat kleinere ramen. De ingang zelf is, zoals reeds werd opgemerkt, nogal laag uitgevallen en heeft geen enkele verhoging of stoep. Afgaande op een beschrijving van de persoon Caramelli in een brochure van de kunsthandel Frans Buffa en Zonen lijkt die lage deur als het ware op maat van de opdrachtgever te zijn ontworpen: “Velen zullen zich nog uit lateren tijd dezen deftigen, vriendelijken, ouden heer, met zijn levendige oogen, klein van bouw, groot van hoofd, waarbij het grijze haar schoon stond, herinneren”.[5]
Het pand is een gemeentelijk monument.

Latere bewoners: Technisch Bureau v/h Nierstrasz en Tattoomuseum
Nadat in 1891 Caramelli was overleden, is zijn weduwe tot haar dood in 1908 in het huis blijven wonen. Vanaf 1914 is de villa tot in de jaren ’70 gebruikt door het Technisch Bureau v/h Nierstrasz[6]. In 1912 liet deze firma op het erachter gelegen terrein een pakhuis en magazijn neerzetten naar ontwerp van architect J.W.F. Hartkamp (1865-1947).[7] Het pand bestaat uit een rechthoekig bouwvolume van twee bouwlagen met bakstenen gevels. Inwendig heeft het pakhuis een constructie van ijzeren kolommen en liggers in combinatie met houten balklagen en vloeren. Het platte dak was in het midden van een glazen bovenlicht voorzien. De kopse zijden (voor- en achtergevel) zijn drie traveeën, de langere zijgevels vijf traveeën breed. Op de begane grond zijn in de eind- en zijgevels diverse deuren aangebracht, afgewisseld met paarsgewijs geplaatste, smalle, hoge houten ramen met roedenverdeling. Slechts de vensterindeling van de middentravee in de voorgevel – tegenover de achtergevel van Plantage Middenlaan 62 gesitueerd – wijkt af. Hierin bevindt zich een breed drielichtvenster, corresponderend met de brede ingangspartij met drie deuren eronder.
In 1957 liet het Technisch Bureau v/h Nierstrasz een deel van het bijgebouw met één verdieping verhogen door architect A.J. Westerman (1884-1966).[8] Deze nieuwe verdieping is grotendeels opgetrokken uit lichte, geprefabriceerde betonelementen.
In dit vergrote bijgebouw was tot voor kort het Tattoomuseum gevestigd. Een belangrijk deel van de privé-verzameling van Henk Schiffmacher werd er tentoongesteld. In de villa’s aan de Plantage Middenlaan 60 en 62 bevinden zich kantoren, tatoeage- en workshopruimtes en de museumwinkel. Het museum heeft deze locatie ter exploitatie voor een periode van tien jaar gehuurd van projectontwikkelaar Metroprop, die ook eigenaar is van de oude (afgebrande) paardenstal van de AOM, die door de Stichting tot behoud van monumenten Laurentius en Petronella (onderdeel van Metroprop) wordt beheerd.

Plantage Middenlaan 60
In 1876 besloot het bestuur van de AOM voor zijn eerste directeur Karel Hermanus Schadd (1841-1913) een villa te laten bouwen aan Plantage Middenlaan 60. G.B. Salm (1831-1897) leverde het ontwerp, dat in 1878 werd goedgekeurd.[9] De statige witgepleisterde villa in classicistische stijl met twee woonlagen en een lage kapverdieping werd in 1880 opgeleverd. Achter het witgeschilderde Portland-pleisterwerk gaan gemetselde muren schuil, die rusten op een met hardsteen beklede plint, waarin kleine openingen naar het souterrain zichtbaar zijn. Hardsteen is ook gebruikt voor een deel van de deuromlijsting. Qua uitstraling paste het pand goed bij de bebouwing van de Plantage, waar ook thans nog de witgepleisterde herenhuizen en villa’s in het straatbeeld opvallen. Evenals nr. 62 is deze villa symmetrisch van opzet. De centraal gelegen ingang bevindt zich in een diep portaal, daarboven een balkon met openslaande deuren, bekroond met een driehoekig fronton en ingesloten door gecanneleerde Dorische pilasters. Het fries, compleet met trigliefen, wordt op drie plaatsen doorbroken door kleine paarsgewijs geplaatste vensteropeningen, corresponderend in breedte met de ramen eronder. Op subtiele wijze heeft de architect plasticiteit in de gevel aangebracht door onderdelen ten opzichte van elkaar te laten verspringen: de pilasters die de gevel aan de uiteinden insluiten maken een lichte voorsprong, evenals de beide verticale vensterassen en de middenrisaliet met ingang; het terugliggende gevelvlak is echter in de penanten tussen de vensters opnieuw een voorsprong voorzien in de vorm van smalle spiegelvelden die zich over de begane grond en eerste verdieping uitstrekken. Deze dynamiek wordt voortgezet in de kroonlijst, die aan de uiteinden en in het midden eveneens verspringt. De ornamentiek van de gevel is verfijnd. Enkele voorbeelden zijn de consoles met acanthusloof en panelen met schelpen en ranken onder de borstwering onder de vensters van de verdieping.
Rond 1870 begonnen architecten belangstelling te krijgen voor ambachtelijke smeedijzer in plaats van het machinale massafabrikaat gietijzer dat in de voorafgaande periode zo populair was. In het balkonhek en het bovenlicht van de deur vindt men een vroege toepassing van het moderne smeedijzer in combinatie met gietijzer: alleen het schelpmotief in het bovenlicht en de cirkelvormige ornamenten in het balkonhek zijn nog in gietijzer uitgevoerd.
Het pand is inmiddels een rijksmonument.

Schadd en de AOM
De in Vlaardingen geboren boekhandelaar en uitgever Schadd was in 1860 vanuit Nijmegen naar Amsterdam gekomen.[10] In 1872 richtte hij de Amsterdamsche Omnibus Maatschappij (AOM) op samen met vijf andere ondernemende buurtgenoten: de eerdergenoemde Caramelli, G.F. Westerman (1807-1890), oprichter en directeur van Artis, F.J.W.H. Schmitz (1823-1893), likeurstoker en directeur van de firma Wijnand Fockink in de Pijlsteeg, en C.W.J. Ramann (1831-1907), directeur van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij en de Stoomvaart-Maatschappij Nederland.[11] De behoefte aan een geregelde verbinding met de binnenstad was bij hen ontstaan, omdat zij daar hun zaken deden en er geen openbaar vervoer bestond. Het houden van eigen paarden en koetsen was in een steeds vollere stad geen reële optie meer. De initiatiefnemers bleken met de verwezenlijking van hun plan in een grote behoefte te voorzien. Vanaf 1 juli 1872 was de eerste door paarden getrokken omnibuslijn op het traject Dam-Plantage een feit. De lijn werd onderhouden door acht man personeel, drie wagens en 24 paarden. Gestaag groeide het aantal omnibuslijnen totdat op 3 juni 1875 ook de eerste paardentramlijn Plantage-Leidseplein in gebruik werd genomen.

In 1900 werd de AOM door de gemeente genaast en werd de naam veranderd in Gemeentevervoerbedrijf (GVB). Toen kwam ook het onroerend goed van de AOM, dus ook de directeurswoning en de paardenstallen, in handen van de gemeente. Deze verhuurde nr. 60 na het vertrek van Schadd[12] aan verschillende bedrijven met exotisch klinkende namen, zoals The Jamaica Rum Cy, de Rumeensche Petroleum Industrie Mij en de Ungarische Sicherheits Sprengstoff Actiën Gesellschaft (syst. Ceipek) in Teresén (Hongarije). Mr. N.P. van den Berg (1831-1917) kocht het pand kort na zijn pensionering in 1912 als president van De Nederlandsche Bank en bracht er de laatste jaren van zijn leven door. In 1917 was de buurman van nr. 62, het Technische Bureau v/h Nierstrasz, de nieuwe huurder van het bovenhuis. Deze liet op de eerste verdieping een verbinding tussen beide villa’s maken[13] en sloopte de trap naar de eerste verdieping.[14] De firma bleef er tot ver na de Tweede Wereldoorlog gehuisvest. Op de benedenverdieping zetelde tussen 1917 en 1927 het kantoor van de gemeentebelastingen. Daarna vestigde zich er de Hollandsche Lingeriefabriek (Holfa).[15] Zowel door Nierstrasz als door Holfa werden op het achterterrein voortdurend nieuwe loodsjes, schuurtjes, auto- en fietsenstallingen e.d. gebouwd en gesloopt.[16]

Houten paardenstal AOM
Ongeveer tegelijk met de directeurswoning bouwde Salm in 1875 op het terrein achter de nrs 60 en 62 in opdracht van de AOM een stal- en remisegebouw voor de trekpaarden van de omnibussen en de paardentrams. De lange, grotendeels houten stal met gemetselde zijmuren is verwant aan Salms bergloodsen aan de Plantage Lijnbaansgracht (thans Plantage Muidergracht op het terrein van Artis), die tussen 1874 en 1878 werden gerealiseerd. Volgens het bewaard gebleven bestek moesten de aannemers hun offertes op 6 februari 1875, vóór 12 uur inleveren ten huize van Salm. Salm woonde vanaf 1870 met vrouw en zes kinderen aan de Plantage Middenlaan 25, een door hemzelf ontworpen huis.[17]
Het oorspronkelijke uiterlijk van het bedrijfspand week sterk af van de toestand zoals deze tot aan de fatale brand bestond en gedeeltelijk nog zichtbaar is: de later witgeschilderde houten eindgevels waren oorspronkelijk geteerd, en het dak was bedekt met asfaltpapier in combinatie met roeflatten.[18]
[AFB. 4 Noordgevel van de houten paardenstal in chaletstijl naar ontwerp van G.B. Salm 1875, na de brand van 2005. Foto EW 2013]

Stenen paardenstal AOM
Niet lang daarna, maar uiterlijk in 1877, maakte Salm een ambitieus ontwerp voor de verdubbeling van deze bestaande paardenstal met remise, waarbij de architectonische uitwerking grotendeels aansloot op het oudere bouwdeel uit 1875. Met name de achtergevel zou een representatiever aanzien verkrijgen, door een tweetal fraaie portalen en een geornamenteerde gevelbeeïndiging. Tevens ontwierp Salm een voorziening waartegen begroeiing geleid kon worden. Het groen zou dan fraai afsteken tegen het donker geteerde houten schotwerk. Vanuit zijn villa aan de Plantage Middenlaan zou Schadd daardoor een fraai uitzicht op de paardenstal van zijn bedrijf verkrijgen.[19]
Dit plan is om onduidelijke redenen niet uitgevoerd, maar in 1877 kwam haaks op de houten stal wel een kleiner, stenen stalgebouw met wagenremise tot stand. Ook het geannoteerde bestek van dit bouwwerk is bewaard gebleven.[20] Het nieuwe stalgebouw is aanmerkelijk kleiner dan het bestaande en staat dicht op de achtergevels van de huisjes aan de Plantage Muidergracht. Deze zuidgevel, die door de uitbouwen van Plantage Muidergracht 109-115 bijna volledig is ingebouwd, is plastisch geleed door middel van lisenen en van siermetselwerk voorzien. De noordgevel was niet identiek aan de zuidgevel ontworpen. Ook hier werd de gevel ingedeeld door lisenen, maar nu vormen de klimmende keperfriezen onder het licht dakoverstek het voornaamste decoratieve element. Een drielichtvenster op de verdieping, met hoger opgetrokken middenraam, net als op de zuidgevel, verlichtte de zolder. Na oplevering van de villa van directeur Schadd is de noordgevel gewijzigd: het venster maakte plaats voor een blinde rondboognis en de dakrand werd, in navolging van de houten stal, voorzien van decoratief gezaagde acroteria en andere ornamenten in hout. Later, in de tijd van Hildo Krop, werden er grote ramen ingezet. Een overdekte gang van 3.20 m. breed, eveneens uit 1877, vormt de scheiding tussen de twee stalgebouwen.

De zuidgevel van de stenen paardenstal van G.B. Salm uit 1877, dicht tegen de achterkanten van de huizen aan de Plantage Muidergracht. Foto EW 2013.
De noordgevel van de stenen paardenstal van G.B. Salm uit 1877. De grote ramen dateren uit de tijd van Hildo Krop. Rechts is de overdekte verbinding te zien tussen de stalgebouwen. Foto EW 2013.

De diepe tuin achter de villa van Schadd bleef door deze beperkte uitbreiding van de stallingcapaciteit grotendeels gehandhaafd.
Na de overname van de AOM door de gemeente Amsterdam in 1900 kwam de exploitatie van het lijnennet in handen van de Gemeentetram. De paardenstallen zijn toen mogelijk door de gemeente gebruikt als ziekenstal – in de buurt staat de stenen stal nog altijd bekend als paardenziekenboeg – maar lang heeft dat niet geduurd. Tussen circa 1911 en 1919 was de stal in gebruik bij A.G. Stuffers jr., die een handel in ruw- en duinwaterijs dreef.[21] In 1921 is de grote houten stal verbouwd tot werkplaats van de Rentegevende Eigendommen.[22] Later was er jarenlang de drukkerij Grafisch Centrum Amsterdam (GCA) in gevestigd tot de fatale brand in de zomer van 2005.

G.B. Salm en de Plantage
Behalve deze twee vanaf de straat onzichtbare paardenstallen, ontwierp Salm voor de AOM een aantal remises die wél beeldbepalend waren: aan de Amstelveenseweg (1883/1884), de Linnaeusstraat (1884) en de Weesperzijde (1891/1892), alle op Nieuwer-Amstels grondgebied gelegen, en het grootste gedeelte van het gebouwencomplex van de AOM op het Roeterseiland. Van deze complexen is alleen de remise aan de Amstelveenseweg integraal behouden gebleven en resteert van het complex aan de Linnaeusstraat alleen het kopgebouw.
Een andere prominente AOM-architect was A.L. van Gendt (1835-1901), van huis uit ingenieur, die de remises aan de Amsteldijk (1881, 1894), de Stadhouderskade (1882), de Tweede Leeghwaterstraat (1884), de Brouwersgracht (1885, 1892) en de Koninginneweg (1893) ontwierp. Ook de meeste van deze complexen zijn verdwenen, al vormen de gebouwen aan de Tweede Leeghwaterstraat en Koninginneweg hierop gelukkige uitzonderingen. Bijzonder aan de complexen van de AOM is de gevarieerde architectonische vormgeving in een veelvoud aan historiserende stijlen. Geen twee complexen zijn gelijk. Dat geldt in het bijzonder voor de door Salm ontworpen stallen en wagenhuizen. Van Gendt varieerde voornamelijk binnen de Hollandse renaissancestijl, die hij dan weer sober (Brouwersgracht), dan weer bijzonder rijk (Koninginneweg) gestalte gaf. Soms paste Van Gendt ook een chaletkap toe, bijvoorbeeld op de Amsteldijk/Rustenburgerstraat of het gebouw aan de Tweede Leeghwaterstraat. De door Van Gendt ontworpen complexen evenaren echter in geen enkel opzicht de inventiviteit en vormenrijkdom van de door Salm ontworpen gebouwen. Het gebouwencomplex aan de Amstelveenseweg is in Amsterdam en Nederland onvergelijkbaar.

Dat Salm als architect voor de AOM zo in trek was is gedeeltelijk terug te voeren op de bekendheid die hij genoot door bouwwerken die hij reeds had uitgevoerd voor Artis, zoals de roofdierengallerij (1858), de gietijzeren bruggetjes over de vijvers van Artis (1864), de Artisbibliotheek (1866/1872), het Ledenlokaal aan de Plantage Kerklaan (1872), de al genoemde bergloodsen (1874/1878) in Artis. Bovendien was Salm een buurtgenoot. Ook zijn persoonlijke vriendschap met Artisdirecteur Westerman die schuin tegenover hem woonde zal de voorkeur voor hem als architect voor de AOM hebben ondersteund.[23] Een feit is dat de Plantagebuurt, mede door de opdrachten van Artis en de AOM, een grote ‘Salmdichtheid’ heeft. Als een van de hoogtepunten geldt het gezichtsbepalende, in classicistische stijl ontworpen, Aquarium dat hij samen met zijn zoon A. Salm GBzn (1857-1915) In 1879/1880 ontwierp.[24]

Plantage Middenlaan 64: Marrokaans Cultureel Centrum

Gevel van nr. 64. Alle versieringen, zoals de reliëfs, het beeldje van Caritas en de glas-in-loodramen zijn nog aanwezig. Foto SAA, archief van de Vereniging tot Werkverschaffing aan Hulpbehoevende Blinden, toegang 1390, inv.nr. 205.

In 1892, dus lang na de bouw van de villa’s Caramelli en Schadd, verrees op nr. 64 het gebouw van de Vereniging tot Werkverschaffing van Hulpbehoevende Blinden. Architect Roelof Kuipers (1855-1922) bouwde in die fase van zijn loopbaan in de modieuze oud-Hollandse renaissancestijl, die hij kort tevoren ook bij het Raadhuis van Nieuwer Amstel aan de Amsteldijk had toegepast.[25] De gevel is opgetrokken uit baksteen en wordt bekroond door een trapgevel. Het evenwijdig aan de straat geplaatste zadeldak is aan de uiteinden eveneens met trapgevels afgesloten. Hoewel bij de uitvoering zuinigheid betracht moest worden – het gebouw kwam tenslotte met liefdadigheidsgeld tot stand – heeft de architect toch natuurstenen elementen kunnen gebruiken om de gevel te verlevendigen. Het gebouw is sterk horizontaal geleed, geaccentueerd door drie sterk geprofileerde natuurstenen kordonlijsten en witte ‘speklagen’. De blinde bogen boven de ramen op de eerste verdieping zijn gevuld met decoratief metselwerk, een veel toegepaste techniek in deze neorenaissancestijl. Aan weerszijden van de middenas zijn op de eerste etage twee natuurstenen cartouches aangebracht, waaruit ‘ANNO’ en ‘1892’ is gehakt. Boven de ingang bevindt zich een dito cartouche met de naam en functie van het gebouw: ‘Vereeniging tot Werkverschaffing aan Hulpbehoevende Blinden’. Als sluitsteenversiering boven de ramen op de parterre zijn uit natuursteen gebeeldhouwde mannen- en vrouwenkopjes aangebracht, toepasselijk met gesloten ogen.[26]

Sluitsteen. Foto EW 2011.
Sluitsteen. Foto EW 2011.

De centraal in de gevel geplaatste ingang was oorspronkelijk bekroond door een Caritas-figuur, met achter haar hoofd een schelp, en als attributen een vlammend hart en een bloeiende tak. Onder de Caritasfiguur bevond zich een gebeeldhouwd reliëf met putti die blindenarbeid verrichten rondom de in een cartouche gevatte spreuk ‘Labor vincit tenebras’: werk verdrijft de duisternis. Helaas zijn al deze versieringen verdwenen, inclusief het glas-in-lood dat niet alleen in alle bovenlichten, maar ook aan weerszijden van de ingangsdeur was toegepast.

De gevel in tegenwoordige staat. Foto EW 2013.

Naast alle neostijlkenmerken heeft de architect ook enkele onmiskenbaar moderne elementen toegepast, zoals de ramen, die op de begane grond een driedeling kennen en op de verdieping per drie gekoppeld zijn, waarbij de laatste door stevige stijlen – van natuursteen in de centrale raampartij en van baksteen met natuurstenen blokjes bij de andere raampartijen – van elkaar gescheiden zijn.

Vereniging tot Werkverschaffing van Hulpbehoevende Blinden
De Vereniging tot Werkverschaffing van Hulpbehoevende Blinden was in 1865 door particulieren opgericht om blinden de gelegenheid te geven in hun eigen onderhoud te voorzien.[27] Tevoren waren blinden op familiehulp aangewezen of vervielen tot de bedelstaf. De vereniging was in de beginjaren vaak verhuisd totdat er in 1891, dankzij een groot legaat van een particuliere weldoener, een huis en erf aan de Plantage Middenlaan 64 aangekocht kon worden.[28] Op die plaats ontwierp Kuipers een nieuw gebouw dat helemaal op de toekomstige bestemming was toegesneden.
In het nieuwe blindeninstituut bevonden zich een directeurswoning, een vergaderruimte en een ‘Magazijn’, waar de door de blinden in de werkplaatsen vervaardigde spullen te koop werden aangeboden. Het aanbod was zeer divers. Een brochure uit 1894 laat zien wat er zoal te krijgen was: “Vloerkleden, Loopers, Gang- en kamermatten van gevlochten cocos- of manillagaren, Waschmanden van teenen en riet, Turfmanden, Pakmanden, en verdere soorten van wit en bruin mandenwerk. Schuiers, Borstels, Bezems. Alle soorten van Katoenen en Wollen Breiwerken, Pantoffels, Vuurmakers, enz. enz. Alles door de Blinden vervaardigd, terwijl ook Reparatiën aan Manden, Stoelen, enz. worden aangenomen.”[29]In de tuin werden barakken neergezet, waar mannen en vrouwen gescheiden werkten in de naaiateliers, manden- en mattenvlechtruimtes, een bezem- en een borstelmakerij. De zalen boden ruimte aan maximaal 150 arbeiders van alle gezindten, vooral mannen, maar ook vrouwen.
De opening vond plaats op 25 december 1892. Het jaar erop bracht koningin-regentes Emma er al een bezoek en in 1905 nog eens, maar toen in gezelschap van Koningin Wilhelmina. In 1908 werd op de bovenverdieping van de Tesselschadeschool aan de Plantage Muidergracht 38A een dependance in gebruik genomen, die fungeerde als tehuis voor alleenstaande vrouwelijke blinden. In 1938 verhuisde deze dependance naar een daartoe aangekocht pand: Plantage Badlaan 9. Na een flinke verbouwing kon het nog datzelfde jaar door burgemeester De Vlugt worden geopend als internaat voor alleenstaande blinde vrouwen. Dit adres gaf tevens toegang tot de grote mannenzaal met magazijnruimte.

Blinden verlaten de werkplaats via Plantage Badlaan 9. Foto SAA, archief van de Vereniging tot Werkverschaffing aan Hulpbehoevende Blinden, toegang 1390, inv.nr. 205.

Zelfs tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het instituut uitgebreid met een opslagplaats en schaftlokaal aan de Plantage Muidergracht 125, dat daarvoor was aangekocht. Overigens betekende de oorlog een dieptepunt voor de vereniging. Er trad een Duitsgezinde directie aan. Voor de vele joodse blinden was er toen geen plaats meer; 27 van hen zijn in de kampen omgekomen. Ook bestuurslid J. Boissevain werd vermoord in Buchenwald, nadat hij vanwege zijn verzetsactiviteiten was opgepakt. Na de oorlog werd op de binnenplaats een heel nieuwe houten zaal neergezet waar gewerkt werd met pitriet en waar de weefgetouwen, de naai- en breimachines stonden.
Nadat de vereniging een nieuwe werkplaats had laten bouwen aan de Postjesweg 175, kwam het pand in 1961 leeg te staan. Daarna was er tot medio 2011 de afdeling entomologie van de Universiteit van Amsterdam gehuisvest. Hier werden in duizenden insectendozen miljoenen insecten, spinnen, mijten, enz. bewaard. Tijdens het schrijven van dit artikel lijken de werkzaamheden voor de renovatie van het pand ten behoeve van het Marokkaans Cultureel Centrum stil te liggen. Waarschijnlijk blijft alleen de gevel, althans wat daar van over is, bij het oude, want het pand is geen monument. Het heeft de status van ‘orde 2’, d.w.z. ‘Bouwwerken van voor 1940 die vanwege hun hoge architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld’.

Blinden verkochten de artikelen huis aan huis. De rijdende kraam is hier gefotografeerd in de Badlaan. Foto SAA, archief van de Vereniging tot Werkverschaffing aan Hulpbehoevende Blinden, toegang 1390, inv.nr. 205.
Blinden op weg naar de tram in de Plantage Middenlaan. Foto SAA, archief van de Vereniging tot Werkverschaffing aan Hulpbehoevende Blinden, toegang 1390, inv.nr. 205.

Plantage Muidergracht 105-107: Kunstenaarsateliers
Zoals op sommige oude foto’s nog is te zien, was de Plantage bebouwd met kleine huisjes afgewisseld met houten schuttingen.


Houten schuttingen hoorden bij de aanblik van de Plantage, ook, zoals hier, aan de achterkant van het voormalige Sint Jacobsgesticht aan de Plantage Muidergracht. Links het nog bestaande schoolgebouw op nr. 20 en rechts het in 1935 afgebroken Panoramagebouw. Foto Jacob Olie 1892, SAA, beeldbank nr. 10019A000449

Het kleine stukje Plantage Muidergracht 105 tot 107 is een van de weinige plekken in de hele buurt die aan de oude Plantagebestemming en – sfeer herinnert: de huizen met die nummers liggen inpandig achter de houten schutting. Erachter ligt een klein lommerrijk pleintje, omzoomd door verschillende oude gebouwtjes: het onderstuk van een 18de-eeuws woonhuisje, een atelier in Amsterdamse Schoolstijl, een atelier met alleen bovenlicht, de achterkant van de houten chaletvormige oudste paardenstal van de AOM en de stenen paardenstal/loods, eveneens van de AOM. De bezoeker bevindt zich in een uniek historisch hoekje van Amsterdam. Hier in deze gebouwtjes hadden vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw verschillende beeldhouwers hun ateliers: Hildo Krop, Jaap Kaas, Karel Kneulman, André Schaller en Mieke Kleinendorst. Hier en daar slingeren nog brokken natuursteen die op bewerking wachten…


Binnenterrein achter Plantage Muidergracht 105-107, 1967. Hier is de houten stal nog in zijn oude staat te zien. Foto J. Stam, SAA, beeldbank nr. 010003049652.

Binnenterrein achter Plantage Muidergracht 105-107. 1: Plantage Muidergracht 105, oorspronkelijk 18de eeuw, van 1921 tot 1927 woning van Hildo Krop. 2: Oude atelier van Hildo Krop, in 1922 door de gemeente in Amsterdamse Schoolstijl gebouwd. 3. Atelier van Jaap Kaas, in 1963 door de gemeente gebouwd. 4. Door brand verwoeste oudste paardenstal van de AOM. 5. Achterzijde van Plantage Middenlaan 60, in 1876 naar ontwerp van G.B. Salm gebouwd voor directeur van de AOM K.H. Schadd. 6. Achterzijde van Plantage Middenlaan 62, in 1867 gebouwd voor A.G.M. Caramelli. 7. Magazijn in opdracht van Technisch Bureau v/h Nierstrasz in 1912 gebouwd door J.W.F. Hartkamp. In 1958 liet hetzelfde bedrijf het pakhuis aan de noordzijde met een verdieping verhogen door A.J. Westerman. 8. Stenen paardenstal, in 1877 naar ontwerp van G.B. Salm gebouwd. 9. Verbindingsgebouw tussen de twee paardenstallen. Foto EW 2013.

Hildo Krop
Hildebrand Lucien (‘Hildo’) Krop (1884-1970) was voor zover bekend de eerste kunstenaar die zich op deze rustige plek in de Plantage vestigde. In 1921 betrok hij een 18de-eeuws huisje aan de Plantage Muidergracht 105[30]. Het huis, waarvan nu alleen het onderstuk over is, maar dat toen nog een verdieping en een kap had, ligt weliswaar aan de straat, maar de ingang bevindt zich achter de houten schutting. Krop woonde hier met zijn gezin.[31] Vlak achter het woonhuisje van Krop bevond zich nog een huisje, dat tot 1921 in gebruik was als gemeentelijk kantoor van Rentegevende Eigendommen, dat, zoals eerder gemeld, in de houten stal zijn werkplaats had. Dat huisje werd in 1922 vervangen door een nieuw, speciaal door Publieke Werken voor Krop gebouwd, atelier in Amsterdamse Schoolstijl. Het bestaat nog steeds, al verkeert het in bouwvallige staat. Later kreeg Krop een veel groter atelier in de stenen paardenloods van de AOM, inclusief de uitbreiding aan de zuidzijde op nr. 107, die tot dan toe verhuurd was geweest aan de eerder genoemde ijshandel. Hij had dus de beschikking over een bijzonder ruim atelier, waar hij met veel assistenten tegelijk kon werken aan zijn vaak grote beelden. Het standbeeld van H.P. Berlage, dat in 1966 op het Victorieplein werd geplaatst, werd hier bijvoorbeeld gehakt. Krop, die in de twintig jaren voor de Tweede Wereldoorlog voor Rusland spioneerde, deed zijn illegale werk ‘achter de muren van zijn gigantische atelier aan de Plantage Muidergracht’ aldus Igor Cornelissen in zijn boek De GPOe op de Overtoom, Spionnen voor Moskou 1920-1940.[32] In 1927 verhuisde Krop naar Amstel 57, maar hij behield zijn atelier. Op 20 augustus 1970 is hij daar overleden.
Krop, die al in 1916 de vaste beeldhouwer werd van Publieke Werken, maar pas in 1956 officieel werd benoemd tot stadsbeeldhouwer, was tot 1940 verantwoordelijk voor een groot deel van het bouwbeeldhouwwerk in de stad, waaronder ook de sculpturen voor circa 25 Amsterdamse bruggen. Ook in de Plantagebuurt is hij vertegenwoordigd met beeldhouwwerken. In 1930-1932 maakte hij de versieringen aan het exterieur van het voormalig Geologisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam op het Roeterseiland aan de Plantage Muidergracht en de Nieuwe Achtergracht.[33] Het is een ensemble bestaande uit een groot gehouwen beeld van ‘Moeder Aarde, de opgaande en neergaande krachten’ en om tientallen kleinere pilasterbekroningen, deels van Franse kalksteen, deels van terracotta, waarvan de figuratie betrekking heeft op de geologie.
De toekomst van het voormalige woonhuis van Krop is niet rooskleurig. In 1947 waren al het dak en de bovenverdieping door brand verwoest. In het overgebleven onderstuk hebben vanaf 1962 loodgietersbedrijven gezeten, maar na 2000 stond het jaren leeg.[34] In 2010 verkocht de gemeente het onderstuk, tegelijk met het zuidelijk deel van de stenen stal, aan een particuliere ontwikkelaar. Dit uit 18de eeuw daterende pandje, dat met de koepel in de Hortus en de huisjes Plantage Middenlaan 47 en 49, tot de oudste bebouwing van de Plantage behoort, wordt gesloopt.[35] Wel is, na intensief overleg tussen Stadsdeel, architect en de nieuwe eigenaar, overeengekomen dat de nieuwbouw in bijna hetzelfde volume zal worden herbouwd, dat het aangebouwde atelier van Krop uit 1922 zoveel mogelijk zal worden gereconstrueerd en dat bruikbare gevelelementen worden hergebruikt. Met deze overeenkomst zijn weliswaar niet de historische panden gered, maar is wel de stedenbouwkundige structuur van dit stukje Plantage behouden gebleven.

Krop in zijn atelier, krantenfoto uit de Sumatra Post 8 april 1927, KB, website historische kranten.
Reliëf van een kop door Hildo Krop in de westmuur van de stenen paardenstal in de overdekte gang tussen de twee stallen. Foto EW 2013.

Jaap Kaas
Jaap Kaas (1898-1972) is lange tijd nauw verbonden geweest met de Plantage en speciaal met Artis. Als kind woonde hij in Antwerpen vlak bij de ZOO, waar hij toen reeds als vaste bezoeker van de dierentuin dierfiguren tekende en boetseerde. Toen hij met z’n ouders in 1914 naar Amsterdam vluchtte kon hij die passie moeiteloos overplaatsen naar Artis, waar hij sindsdien regelmatig te vinden was. Als 16-jarige werd hij aangenomen op de Amsterdamse Rijksacademie in de beeldhouwklas van Jan Bronner (1881-1972). Vlak na zijn academietijd maakte hij in opdracht van architect M. van Nieukerken (1879-1963) modellen voor de sculpturale decoratie van het Instituut voor de tropen. In 1924 vestigde hij zich als zelfstandig beeldhouwer. Zijn band met Artis werd nog hechter toen hij van 1927 tot in de Tweede Wereldoorlog op voorspraak van directeur Armand Sunier (1886-1974) de beschikking kreeg over een atelier in de dierentuin. Eerst werkte hij in een ruimte aan het einde van de roofdiergalerij, later in een voormalige zebrastal onder de Artisbibliotheek.
Toen Kaas in de oorlog was ontslagen als leraar aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in de Gabriël Metsustraat, werd hij benoemd tot directeur van de Middelbare Joodsche Kunstnijverheidsschool W.A. van Leer, die vanaf december 1941 tijdelijk gevestigd was op de tweede verdieping van de Hollandsche Schouwburg, die toen inmiddels was omgedoopt tot Joodsche Schouwburg. Medio 1943 moesten Jaap Kaas en zijn vrouw onderduiken. Na enige omzwervingen kwamen ze in Rotterdam terecht, waar zij de oorlog overleefden.
In 1946 kreeg Kaas de beschikking over atelierruimte in het noordelijk deel van de Muiderpoort. Daar kon hij tot 1963 blijven, waarna de gemeente een vervangend atelier voor hem liet bouwen aan de Plantage Muidergracht 105, vlak achter het atelier dat in 1922 voor Hildo Krop was neergezet. De binnenplaats deelde hij met Krop.
Beeldhouwwerk van Kaas vindt men in de Plantagebuurt voor het hoofdgebouw van Artis aan de Plantage Middenlaan 19: ‘Leeuw met prooi’ en ‘Tijger met prooi’ (1938), een geschenk van het personeel t.g.v. het 100-jarig bestaan van de dierentuin. Ook ìn Artis staan beelden van Kaas opgesteld, o.a. ‘Portret van de orang oetan Sultan’ (1915), ‘Dreigende mandrilbaviaan’ (1938), ‘IJsbeer’ en ‘Hangbuikzwijn’ (beide 1960).

Foto onthulling van leeuw en tijger 1938

Carel Kneulman
Carel Kneulman (1915-2008) kreeg begin jaren ’70 de beschikking over de stenen paardenstal van de AOM, het voormalige atelier van Krop, waar hij tot 1990 zou blijven.[36] Omdat hij het hele atelier te groot vond, bood hij de beeldhouwer André Schaller het zuidelijk deel aan.
Kneulman begon relatief laat aan zijn eigenlijke opleiding tot beeldhouwer. Volwassen geworden in de crisistijd had hij allerlei losse baantjes aangenomen en kon tenslotte in 1936 voor langere tijd terecht op de boekhoudafdeling van de Nederlandse Scheepsbouw Mij, totdat hij in 1941 deelneemt aan de Februaristaking. Toen werd hij ontslagen. In datzelfde jaar werd Kneulman, ondanks zijn gebrekkige vooropleiding, aangenomen op de Rijksacademie, waar hij natuurlijk les kreeg van Bronner. De oorlog heeft hem diepgaand beïnvloed. In zijn beeld ‘De Europeanen’, in 1967 op het Museumplein onthuld, drukte hij de verscheurdheid van Europa uit.[37] In 1973 werd aan de Plantage Middenlaan ter hoogte van de Plantage Westermanlaan het bronzen ‘Monument voor Gerrit van der Veen en het Kunstenaarsverzet’ geplaatst. Maar bij het grote publiek is hij bekend geworden door het ‘Lieverdje’ op het Spui uit 1959 (onthuld 1960). Het is een speels beeld, en als zodanig een uitzondering in z’n oeuvre, dat vanaf begin 1965 het centrale punt werd voor de acties van Provo.

André Schaller
Andries Petereus (‘André’) Schaller (1920-1981) kreeg op uitnodiging van Kneulman het zuidelijk deel van de stenen paardenstal aan de Plantage Muidergracht 107 als atelier ter beschikking. Schaller was van 1938 tot 1944 leerling van Bronner op de Rijksacademie in Amsterdam. Ook werkte hij in de oorlog als volontair bij beeldhouwer Frits van Hall (1899-1918) in Den Haag. Hij is bekend geworden met de gemeentelijke opdracht voor een monument voor Vincent van Gogh, dat in 1962 op het Museumplein werd onthuld, maar in 2000 werd verplaatst naar Osdorp.[38] Het rijk droeg hem vervolgens op een portret van Van Gogh te maken. Later zou Schaller abstract gaan werken, geïnspireerd door de reizen naar Afrika die hij vanaf 1960 met zijn vrouw ondernam. Zo bouwde hij ook langzamerhand een indrukwekkende collectie etnografica op. Schaller heeft het atelier van begin jaren ’70 tot zijn dood in gebruik gehad.

Mieke Kleinendorst
Beeldhouwer, tekenaar en schilder Mieke Kleinendorst kreeg in 2010 de beschikking over het atelier van Kneulman, d.w.z. het noordelijk deel van de stenen paardenstal op nr. 107. Haar vorige atelier, het oude atelier van Jaap Kaas aan de overkant van het binnenpleintje, dat ze na zijn overlijden had kunnen overnemen en waar ze meer dan 35 jaar had gewerkt, moest ze in dat jaar verlaten. Een particuliere ontwikkelaar kocht niet alleen Kaas’ atelier, maar ook het oorspronkelijke in Amsterdamse Schoolstijl uitgevoerde atelier van Krop, diens voormalige woonhuis, waar nu alleen het onderstuk van rest, en het zuidelijke deel van de stenen paardenstal. Het noordelijk deel heeft de gemeente aan Kleinendorst verkocht als compensatie voor het verlies van haar oude atelier. Sindsdien het huisnummer: 107A.
Kleinendorst is opgeleid aan de Rijksacademie, waar ze onder meer lessen volgde van Pépé Gregoire, Piet Esser, Willem den Ouden, Wim Vaarzon Morel en Constance Wibaut. Zij hakt uit steen en vooral uit bijzondere marmers uit Portugal en Italië overwegend abstracte, aan de natuur ontleende vormen. In opdracht van de gemeente maakte ze in 1991 voor de Universiteit van Amsterdam, speciaal voor het Instituut voor Wiskunde en Informatica (gebouw Euclides) aan de Plantage Muidergracht 24, enkele schilderijen en een daarop gebaseerd beeldhouwwerk ‘Labyrinth’. Sinds de verhuizing van het instituut bevinden de kunstwerken zich in het Science Park in de Watergraafsmeer.

Mieke Kleinendorst op het ‘Beeldhouwerspleintje’. Achter haar het atelier van Jaap Kaas, en verderop de houten paardenstal (zuidgevel). Foto EW 2013.

Op het beeldhouwerspleintje is het stil geworden met als enige overgebleven kunstenaar Mieke Kleinendorst die hier eenzaam de fakkel draagt.
De vraag blijft hoe ook de overige gebouwen op dit binnenterrein, deze prachtige historische locatie, weer een passende culturele bestemming kunnen krijgen. Ook de in treurige toestand verkerende oudste paardenstal van de AOM van architect Salm schreeuwt om wederopbouw. Dit stukje oerplantage verdient een beter lot.

* Dit artikel is voortgekomen uit de lezing over de Amsterdamsche Omnibus Maatschappij die David Mulder, medewerker van het Stadsarchief en bestuurslid van het Cuypers Genootschap, in mei 2011 op de jaarvergadering van de Vereniging Vrienden van de Plantage heeft gehouden. Een deel van dit artikel werd later door hem bewerkt voor Amstelodamum 2012, afl. 4, p.183-190.

——————————————–

Gebruikte literatuur

  • Duparc, H.J.A., Trams en tramlijnen. De Amsterdamse paardentrams, Rotterdam 1973.
  • Koopmans, Ype, Muurvast en gebeiteld. beeldhouwkunst in de bouw 1840-1940, Rotterdam (NAI uitgevers) 1999.
  • Kuyt, Janjaap, Norbert Middelkoop, Auke van der Woud, G.B. Salm & A. Salm GBzn. Bouwmeesters van Amsterdam, Rotterdam 1997.
  • Lammertse Tjalma, Pien, over Van Lunteren als tuinarchitect [titel niet bekend], doctoraalscriptie VU Amsterdam, 1996.
  • Linden-Schadd, Han van der, De familie Schadd, 13 generaties in 4 eeuwen, tweehonderd Schadden en aangehuwden, Amsterdam, 1997.
  • Mulder, David, ‘Amsterdamse notities. Plantage Muidergracht 107: trekpaarden en beeldhouwers op verscholen erf’, Maandblad Amstelodamum, jrg. 99 nr. 4 (2012), p. 183-190.
  • Roegholt, R., e.a., Wonen en wetenschap in de Plantage. De geschiedenis van een Amsterdamse buurt in driehonderd jaar, Amsterdam, 1982
    H. Smallegange, Honderd jaar werkende blinden in Amsterdam:1865-1915-1965 ‘Plantage’-‘Blinden-Penning’.
  • Teeuwisse, Jan, Leven en werk van beeldhouwer-tekenaar Jaap Kaas, uitgave t.g.v. tentoonstelling in Amsterdams Historisch Museum en de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen, Utrecht 1987.
  • Waanders, Wanda, Het werk van Samuel van Lunteren, gebouwen en parken voor de 19de-eeuwse burgerij, doctoraalscriptie kunstgeschiedenis Universiteit Utrecht, 1997.
  • Waanders, Wanda, ‘Drie generaties Van Lunteren aan de Servetstraat te Utrecht’, Cascade 2000, nr. 2, p. 5-33.
  • Vermeer, Gerrit, Ben Rebel en Vladimir Stissi, D’Ailly’s Historische gids van Amsterdam. Stadsuitbreidingen 1860-1935, Amsterdam 2010.
  • Wouthuysen, E.L., De Plantage 1860-1900, een staalkaart van de 19de-eeuwse burgerlijke bouwkunst, doctoraalscriptie Kunstgeschiedenis UvA, 1982

[1] Tegenwoordig staan op de schutting de nrs 105A en 107. Het nr 105 is nu alleen bedoeld voor het huisje direct links van de schutting, dat daar overigens geen deur heeft, want de ingang is via de schutting nr 105A.

[2] De bouwaanvraag dateert uit 1866 en een jaar later was het huis gerealiseerd, SAA, archief PW 5180, inv.nr. 734, nr. 1552 (1866); tekening(en) niet gevonden. Voor Caramelli en kunsthandel Buffa & Zonen, Kalverstraat 39, op de hoek van de Gapersteeg, zie J.F. Heijbroek ‘Van eenvoudige prentenkoopman tot gerenommeerde kunsthandelaar’, De Boekenwereld 23 (2006-2007).

[3] De uit Utrecht afkomstige architect en tuinarchitect Samuel A. van Lunteren voerde samen met zijn vader Hendrik van Lunteren (1780-1848), bouw- en tuinprojecten uit voor Artis. In en rond Utrecht had hij vooral buitenplaatsen en stadsvilla’s ontworpen, zie Waanders (2008) en (1996). Caramelli die vanuit Utrecht in Amsterdam is komen wonen kan zelf ook banden met Van Lunteren hebben gehad.

[4] De Opmerker, orgaan van het Genootschap Architectura et Amicitia : weekblad voor beeldende kunst en technische wetenschap, 1867, p. 37). De ‘rijke’ vrouw van Caramelli was Justine Louise Petronelle Caroline Usellino (Amsterdam 1826-1908).

[5] Anonieme brochure over de Kunsthandel Frans Buffa & Zonen, Amsterdam z.j. [1905], RKD. Caramelli’s vader was, evenals de oude Buffa, platen ventende, uit Pieve-Tesino naar Nederland gekomen en had zich te Utrecht gevestigd.

[6] SAA, adres- en telefoonboeken.

[7] SAA, archief PW nr. 1596/4968 PW (1912); op 14 januari 1913 werd het gebouw opgeleverd. Hartkamp bouwde onder meer het bedrijfspand voor Houthandel A. van de Vijsel aan de Overtoom 13-17 (1891), gebouwen van de NV Lettergiederij ‘Amsterdam’, voorheen N. Tetterode, aan de Bilderdijkstraat, in meerdere fasen tussen 1903 en 1921 en in verschillende bouwstijlen tot stand gekomen, en de Oud-Katholieke kerk in de Ruysdaelstraat 37-39 op de hoek van de Pieter Baststraat (1912-1914).

De laagste inschrijvers waren de aannemers Gebr. Rijnhout voor f 21.795. Desondanks viel de keuze op aannemer N. Felix, zie Nieuws van den Dag 24 en 27 juli 1912.

[8] Westerman bouwde o.a. het badhuis (1925/1926) in de Diamantstraat 134, nu een rijksmonument.

[9] Vergunning werd 18 oktober 1878 verleend, de bouw in november 1878 aanbesteed en op 28 april 1880 werd het huisnummer toegekend. Op de kaart van Jacob Bosch was het kavel 87 aan de Plantage Muidergracht, met de opstallen met de huisnummeraanduidingen V 177 en V 177a, die aan de AOM zouden worden verkocht.

[10] Schadd vestigde zich in de Kalverstraat, eerst op nr. 145 (D7), daarna op nr. 174 (D122) en in 1871, na zijn huwelijk in 1865 met Alida Isabella van Kesteren uit de bekende boekhandelaarsfamilie, kwam hij in de Plantage wonen, aan de Plantage Prinsenlaan 5 (V 205/535). In 1876 verhuisde hij naar Plantage Middenlaan 60 (V 166). In 1878 vertrok tijdelijk naar de Sarphatistraat 94, totdat in 1880 hij met zijn vrouw en zes kinderen op Middenlaan 60 de directeurswoning, door Salm gebouwd, kon betrekken, zie SAA, Bevolkingsregister en 15030:59899: De familie Schadd, etc., 1997.

[11] Westerman woonde Plantage Middenlaan ter plaatse van de Hollandsche Schouwburg, nu nr. 24, Schmitz woonde Plantage Middenlaan 21, Ramann woonde vanaf 1871 met zijn vrouw en drie kinderen aan de Plantage Parklaan 19 (oud nr. V 124K). Een eerste bijeenkomst over de oprichting zou al plaats hebben gevonden op 26 oktober 1871; met de oprichting van de vennootschap begin 1872 was de AOMeen fiet, zie Duparc 1973, p. 10.

[12] Schadd verhuisde in 1903 naar Den Haag, waar hij in 1913 overleed.

[13] Algemeen Handelsblad 15 november 1917.

[14] Pandenarchief Stadsdeel Centrum, Plantage Middenlaan 60, Raadsbesluit 30 mei 1917, nr. 534.

[15] NANH, archief Kamer van Koophandel Amsterdam, etc.

[16] Pandenarchief Stadsdeel Centrum, Plantage Middenlaan 60.

[17] Laagste inschrijver was het aannemersbedrijf van de heren H. Scheerboom & G. Kieken, die het werk voor f. 12.108 gulden werd gegund.

[18] “Bestek en Voorwaarden waarnaar zal worden aanbesteed het maken van een stalgebouw en wagenhuis […]”, SAA, Archief van de Amsterdamsche Omnibus Maatschappij, toegangsnr 853, inv.nr. 5.

[19] SAA, Archief G.B. Salm en A. Salm G.B.zn.: bouwtekeningen, toegangsnr 1315.BT. Zie ook de beeldbank van het SAA, afb.nummer 010056917619.

[20] “Bestek en Voorwaarden waarnaar zal worden aanbesteed het maken van een stalgebouw en wagenhuis […]”, SAA, Archief van de Amsterdamsche Omnibus Maatschappij, toegangsnummer 853, inv.nr. 5. Het werk werd opgedragen aan aannemer J. Koster voor het bedrag van f. 10.647 gulden, die daarmee iets hoger had ingeschreven dan H. Rietsnijder (nl. f. 10.326 gulden), maar die blijkbaar toch de voorkeur van Salm genoot.

[21] SAA, adresboeken.

[22] SAA, Centraal Tekeningen Archief (CTA), doss.nr. 31754.

[23] Salm bouwde aan de Plantage Middenlaan 23 25 in 1865 twee woonhuizen. Nr. 25 betrok hij in 1870 zelf met zijn gezin. Voor bouwwerken van Salm zie: Kuyt, Middelkoop en Van der Woud (1997). Voor woning Westerman zie noot?

[24] In de Plantage vindt men van zijn hand ook gebouwen die niet door Artis of de AOM zijn geïnitieerd: de Kweekschool voor machinisten aan de Plantage Muidergracht 14 uit 1886/1895.

[25] Roelof Kuipers bouwde met W.J. de Groot in 1889 het Raadhuis van Nieuwer Amstel. Zijn broers Foeke en Tjeerd Kuipers genoten meer bekendheid als architect in Amsterdam. Soms was er sprake van samenwerking. Zo ontwierp Roelof met zijn broer Tjeerd het pakhuis Het Oranje Nassau Veem, tegenwoordig kortweg Het Veem genoemd, aan de Van Diemenstraat in Amsterdam (1899).

[26] De sluitstenen, schrijft Ype Koopmans (1999) p. 271, zijn door P.E. van den Bossche (1849-1921) gebeeldhouwd. Zou het overige beeldhouwwerk ook van zijn hand zijn (geweest)?

[27] SAA: Archief van de Vereniging tot Werkverschaffing aan Hulpbehoevende Blinden, toegangsnummer 1390, inleiding door A. Fris en L. Hagoort. Zie ook het fotoboek uit de jaren ’30, inv.nr. 205.

[28] Het legaat van ds. A. Dekkers in Apeldoorn bleek niet voldoende; een inzameling volgde en tenslotte moest geld geleend worden via een hypotheek, zie Algemeen Handelsblad 12 augustus 1892.

[29] SAA, Archief van de Vereniging tot Werkverschaffing aan Hulpbehoevende Blinden, toegangsnummer 1390, inv.nr. 79.

[30] oud nr. V 177

[31] SAA, woningkaart Plantage Muidergracht 105.

[32] Igor Cornelisse, De GPOe op de Overtoom, Spionnen voor Moskou 1920-1940, Amsterdam 1989, p. 118

[33] RKD, zie oeuvrecatalogus in typoscript van het beeldhouwwerk van Hildo Krop uit de periode 1884 tot 1970, samengesteld door E.J. Lagerwey-Polak, nr. 198

[34] Vanaf 1962 de firma van W.G. Klokkemeijer en daarna die van A.H. Nordsiek.

[35] Op de plattegrond van de Plantage van Johannes Schilling uit 1772 komt dit perceel reed voor, zie ‘Kaart van de Plantagie binnen de Stadt Amsterdam’, SAA, Atlas Kok, toegangsnr. 10095, inv.nr. 574.

[36] Leontine Coelewij, Fred Wagemans, Carel Kneulman, 1990, p. 21, 22. Uitgave bij de tentoonstelling in Museum Fodor, 15 december 1990 t/m 13 januari 1991.

[37] ‘Europeanen’ werd, net als het Van Gogh monument van Schaller, bij de herinrichting van het Museumplein eind jaren 1990 verwijderd en is ondanks een actie in 2009 niet teruggekeerd in de openbare ruimte. Het staat nog steeds op een opslagterrein van de gemeente.

[38] Van het Museumplein verwijderd tijdens de herinrichting in de jaren ’90 van de vorige eeuw. In 2001 is het herplaatst in aan de Akersluisweg naast de poldermolen van Sloten.