Als huizen konden spreken Aflevering 5
Nieuwe Keizersgracht 73, hoek Hortusplantsoen 17
Het huis met Portugiezen, Zeeuwen en een verzetsman
Denise Citroen
‘Over mijn huis heb ik heel wat uitgezocht maar van de vorige bewoners heb ik nog niet meer gevonden dan een lange lijst met namen.’
Een paar weken nadat José Bollen mij met deze prikkelende woorden aansprak tijdens het Plantage Weesperbuurtfeest nodigt zij me bij haar thuis uit. Sinds 1992 bewoont José het karakteristieke hoekpand, gelegen tussen de Nieuwe Keizergracht en het Hortusplantsoen, dat met zijn scherpe punt naar de Plantage Muidergracht wijst. Meteen komen de foto’s op tafel die de metamorfose laten zien van een huis vol donkere hokken naar de zee aan licht en ruimte. De zon heeft de hele dag vrije inkijk en waar je ook naar buiten blikt zie je de rustgevende combinatie van groen en water. José’s verlangen naar ‘buiten wonen in de binnenstad’ kan zij hier uitleven op het dakterras en in de met veel liefde en groene vingers verzorgde geveltuin.
Nieuwsgierig geworden naar de geheimen van dit pand was ik vooraf op zoek gegaan in het Stadsarchief en op internet. De lange lijst met joodse bewoners en hun niet-joodse dienstmeisjes vanaf 1887 is voor mij inmiddels een vertrouwd beeld in deze buurt. Evenals het gegeven dat velen van hen terug te vinden zijn op het Digitaal Joods Monument – een database/website waarop de in de oorlog vermoorde joden op hun Nederlandse woonadres in 1941 staan vermeld. Het is dan ook een grote verrassing dat het huis er niet op voorkomt. Het betekent dat vanuit dit pand geen enkele joodse bewoner is gedeporteerd. De joodse bewoners zijn kennelijk allemaal al eerder vertrokken of mogelijk ondergedoken.
Uit de woningkaarten valt op te maken dat Adèle Eichenwald-Mok (1861-1943) na de dood van haar man Izaak in 1914 hier pension Eichenwald bestiert. Onder het kopje ‘inwonenden’ staan tot 1937 ruim 80 namen vermeld. Portugese en Asjkenazische familienamen naast elkaar, zoals Augurkiesman, Cohen, Van Collem, Hirsch, Nabarro, Polak, Querido, Sturkop, Viskoop, Vredenburg. en De Vries. De mannen hebben reizende beroepen zoals vertegenwoordiger, handelsreiziger, colporteur; de dienstbare beroepen zijn voor de vrouwen, zoals caissière, onderwijzeres, hulp in de huishouding.
Veel pensiongasten houden slechts voor enkele weken tot enkele maanden verblijf. Het moet een voortdurend komen en gaan zijn geweest van mensen die tijdelijk om woonruimte verlegen zaten. En dan staan er nog een voorzanger en een aantal godsdienstleraren op de kaarten. Enig naspeuren brengt aan het licht dat een van hen, David Querido (1868-918), in 1892 als gazan (voorzanger) vertrekt naar de Portugees-Israëlitische Synagoge aan de Gravenstraat in Paramaribo. Een aantal jaren later verslechterde de gezondheidstoestand van Davids vrouw Sara zozeer dat het gezin met verlof naar Nederland terugkeerde en zijn intrek nam in pension Eichenwald. Na Sara’s overlijden vertrok Querido in 1905 opnieuw. ditmaal om gazan te worden bij de Joodse Gemeente Mikvé Israël te Curaçao.
Uit de informatie op de kaarten blijkt ook dat er diverse huwelijken zijn gesloten tussen jonge pensiongasten. Al is het maar de vraag of de eerste ontmoetingen zo spontaan zijn geweest. Zo lijkt het huwelijk van Ganna Hirsch (1903-1943), dochter van Opperrabbijn Samuel Juda Hirsch met lzaak Vredenburg (1904-1943), zoon van Opperrabijn Joël Vredenburg, eerder door de ouders gearrangeerd te zijn in de jaren twintig dan overgelaten aan het toeval. In 1937 verhuist Adèle Eichenwald-Mok naar de Tweede Boerhaavestraat 63. Daarna komt de gestage stroom aan komende en gaande pensiongasten tot stilstand. Pas een jaar later zien we andere bewoners terugkeren, joodse namen ontbreken ditmaal. Welk verhaal zit hier achter? Met mijn laptop vol namen en raadsels stap ik bij José binnen.
Behalve historische foto’s heeft José allerlei papieren en boeken over het huis verzameld. Eigenaar ‘sinds mensenheugenis’, zoals in een verkoopakte te lezen valt, was tot in 1987 de Portugees Israëlitische Gemeente (PIG). Deze geeft in 1937 opdracht aan architect Harry (Hartog) Elte (1880-1944) om een nieuw pand te bouwen. Het oude pand moest worden gesloopt wegens funderingsproblemen. Elte heeft dan al synagogen in Amsterdam, Den Haag en Deventer op zijn naam staan, evenals het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis (NIZ) aan de overkant van de Nieuwe Keizersgracht, waarvan nu alleen nog het zusterhuis overeind staat. Elte heeft het oude huis vervangen door een dubbel woonhuis in de stijl van de Amsterdamse School met elk een eigen ingang: begane grond en één-hoog krijgen een nieuwe voordeur aan het Hortusplantsoen, 2-, 3- en 4-hoog blijven toegankelijk vanaf de Nieuwe Keizersgracht. Het plotselinge vertrek van alle bewoners in 1937 is hiermee ontraadseld.
Maar direct doet zich een volgend raadsel voor: hoe komen al die Zeeuwen hier terecht? Als een van de eerste bewoners in 1938 betrekt de 70-jarige weduwe Maria van den Berghe-van Hecke, geboren in Westdorpe, Zeeuws-Vlaanderen, het pas gebouwde pand. Zij woonde daarvóór praktisch om de hoek, in de Muiderstraat 2, een van de huizen die als een schild rond de Snoge staan, ook eigendom van de PIG. Tijdens de oorlog gaat Mari, althans op papier, een paar keer heen en weer tussen het Hortusplantsoen en Bergen op Zoom. Ook is het in dezelfde periode een komen en gaan van een aantal inwoners uit Zierikzee. Wat hen dreef in die oorlogsjaren zal wellicht nooit onder het stof van de tijd te voorschijn komen.
Verder turend op de namen van degenen die vanaf 1938 in het huis wonen, memoreert José een verhaal van wijlen haar overbuurman Adriaan Morriën. Hij vertelde haar dat er in het bovenhuis een verzetsman had gewoond, die in de oorlog gefusilleerd zou zijn. Wie zou dat kunnen zijn? Naast een van de bewoners staat een rood kruis op de woningkaart. Dat blijkt niet veel anders te betekenen dan ‘heeft de gemeente Amsterdam verlaten’. Achter de naam van een ander, Harm Veldman, geboren 1917, staat een op het eerste gezicht tamelijk cryptische mededeling: ‘afgev op 18Sep.45’ en ‘art83 2e lid BB’. Een paar dagen later stuurt José een mailtje dat naar een volgend spoor leidt. ‘Misschien heb ik de verzetsman gevonden. Althans, op de site van de Oorlogsgravenstichting staat een Harm Veldman met hetzelfde geboortejaar (1917): “Arts, lid verzet. Overlijdensplaats: Stadtkreis Nordhausen”. Het gerucht dat hij zou zijn gefusilleerd…no such luck, heel cynisch gesproken, want zijn laatste verblijfplaats was immers Nordhausen, met het ondenkbaar wrede kamp Dora, waar de gevangenen aan de V2-raketten moesten werken zolang zij niet regelrecht werden doodgemarteld… Vreemd, járen geleden, toen ik in het gemeentearchief een aanvang maakte met dit pandonderzoek, vermoedde ik al dat het om deze Harm Veldman ging. Maar dat was voordat ik over het internet beschikte, èn voordat ik jou tegenkwam.’
Bijschrift afbeelding 1
Het hoekhuis met links de Nieuwe Keizersgracht en rechts het Hortusplantsoen. Foto juli 2009.
Bijschrift afbeelding 2
Het ronde raam biedt uitzicht op de kas van de Hortus, in het klein te zien op de glazen kelk. Foto juli 2009.
Deze vijfde aflevering van Als huizen konden spreken verscheen voor het eerst in De Plantage, Bulletin van de Vereniging Vrienden van de Plantage, jaargang 17, nummer 3, september 2009.