Als huizen konden spreken Aflevering 1

Plantage Parklaan 6

‘Het huis met de geesten’

Denise Citroen

‘Dat oude schuifje op die deur is mij nooit eerder opgevallen’, zegt Ko tijdens onze rondgang door zijn huis, op zoek naar bijzondere details. We zijn in de Plantage Parklaan op nummer 6, het geboortehuis van Ko van Geemert waar hij nog steeds woont. In de loop der jaren is hij een paar keer heen en weer verhuisd tussen de tweede etage, waar hij als kind met zijn ouders en zusje woonde, en de derde etage plus zolder waar hij nu samen met zijn vrouw Wilma woont. Hét aangewezen pand om de nieuwe rubriek Als huizen konden spreken mee te beginnen.

Plantage Parklaan 6 kijkt uit over de Hortus en aan de achterkant over de tuinen die zich uitstrekken tot aan de Plantage Kerklaan. Het huis vormt samen met de nummers 2 tot en met 7 een fraaie bouwkundige eenheid, ontworpen in de tweede helft van de 19de eeuw door een onbekende architect.

Meteen bij binnenkomst valt de originele staat van de gang en het trappenhuis op. Ko en Wilma ontvangen me een warme voorjaarsdag op de derde verdieping met open ramen. Boeken en herinneringen aan hun vele reizen vullen de voor- en achterkamer die opvallend licht zijn. Een haast vooroorlogse sfeer ademt het huis, de woning is verdeeld in verschillende ruimtes, met zij- en tussenkamers en ingebouwde bovenkasten die onder het plafond hangen. Het lage granito aanrecht in de keuken heeft een originele spoelbak met zwart-wit geblokte tegeltjes en houten onderkastjes zonder plint. Op de deuren zitten restanten van oud hang- en sluitwerk: een schuifje, haken en ogen, als stille getuigen van vroegere bewoning.

Als kind heeft Ko van zijn moeder gehoord dat er nummers op de deuren stonden, misschien hadden er mensen op kamers gewoond, in een soort pension? Wilma heeft het idee dat er véél mensen gewoond hebben, ’s nachts voelt ze soms hun aanwezigheid. Het Stadsarchief geeft beiden gelijk. Maar eerst verder terug in de tijd. Het oudste adresboek uit 1887 maakt melding van joodse bewoners van stand: Hijman Pop (arts), Zadok Bonnist (zakkenhandelaar) en De Goudeket (commissionair). Drogist Alexander Polak, geboren in 1855, woont omstreeks 1900 in het bovenhuis, in de Jodenbreestraat 49 heeft hij zijn winkel, tegenover het huidige Kruidvat. Midden in het hart van de Jodenbuurt met zijn vele diamantwerkers heeft hij zich gespecialiseerd in diamantwerkerscement, kruiden en chirurgische instrumenten, aldus een advertentie in het telefoonboek van 1900.

De laatste bewoners van het benedenhuis voor de oorlog zijn de antiquair Emanuel Duits en zijn vrouw en dochter. De dochter vertrekt in 1938 naar Buenos Aires, haar ouders worden in 1943 vermoord in Sobibor.

Hiermee komen we onvermijdelijk bij de verhalen over de Tweede Wereldoorlog. Wat is er gebeurd met de bewoners in het bovenhuis van Ko en Wilma? Op een verrassend grote stapel adreskaarten uit het Stadsarchief, aan beide kanten volgeschreven, staan alle namen en geboortedata van de bewoners met hun aankomst- en vertrekdata, van 1893 tot 1953. Het oorlogsverhaal begint met de inschrijving van de 26-jarige verpleger Hartog van Zweden in 1934, samen met die van Hartog Polak, Nathan Haring en Abraham Mol, joodse mannen van boven de 70. Een jaar later zijn het er zestien en in het topjaar 1937 achttien. Ze dragen fraaie achternamen als Komkommer en Druif, Hartloper en Platvoet. In de jaren voor de oorlog blijkt Plantage Parklaan 6 een tijdelijk opvanghuis voor in totaal zo’n honderd oudere joden te zijn. Het bovenhuis is voor velen hun laatste adres, en voor anderen een doorgangshuis. Van en naar inrichtingen wel te verstaan, zoals de joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bos. De mannen zijn niet alleen bejaard maar hebben ook psychische klachten. Gezien hun leeftijd is het niet verwonderlijk dat velen in het huis komen te overlijden. Al lopend over de zolderverdieping bedenken we met enige fantasie hoeveel mannen er geslapen hebben op de voorzolder. Met de naar schatting twintig bedden die Wilma denkt kwijt te kunnen, was van enige privacy in elk geval geen sprake. Nu ze weet dat op deze plek zoveel mensen zijn overleden, zegt Wilma met een zucht: ‘het huis met de geesten’.

Tijdens de oorlog blijft het een komen en gaan van bewoners onder de bezielende leiding van Hartog, die samen met vrouw en kind op de tweede etage woont. Plus nog de nodige dienstmeisjes.

Misschien ligt het aan de nabijheid van het Psychiatrisch Consultatie Bureau van de Joodse Raad dat in de oorlog drie huizen verderop, op nummer 9, gevestigd is. Misschien is er sprake van een wonderlijk toeval. In elk geval bleven de bewoners tot begin 1943 gevrijwaard van deportatie. Voor elf mannen betekent dit dat zij hun laatste levensdagen in de oorlogsperiode 1940-1942 ongemoeid hebben kunnen slijten. De tijdelijke bewoner Eduard Staal, 90 jaar en een bekende boekverkoper uit de Staalstraat, sterft in doorgangskamp Westerbork. Zesendertig bewoners komen om in de kampen. Tenslotte wordt verpleger Hartog van Zweden met zijn gezin in maart 1943 naar Westerbork gedeporteerd. In januari 1945, twee weken voor de bevrijding van Auschwitz, komt daar een einde aan zijn leven. Van een derde van de bewoners is niet bekend of en hoe zij de oorlog hebben overleefd.

In het najaar van 1945 komen de ouders van Ko met hun dochtertje Henna hier wonen vanuit Groenlo, waar de familie ondergedoken was. Ko’s grootouders van moederskant wonen tijdelijk bij hen in. De woningnood is vlak na de oorlog enorm en ondanks de drukte in huis, vanwege de komst van Ko, wordt er nog een plek vrijgemaakt voor Louis van Smaalen die in december 1946 uit Indonesië komt. Gevraagd naar zijn herinneringen mailt Louis, nu dik in de tachtig, vanuit zijn huidige woonplaats Las Vegas aan Ko: ‘Ik werd ondergebracht in een klein kamertje vlak naast de voorkamer. Het was ERG klein en daar deed ik alles, ook studeren. Ik zat dan op bed met mijn boeken, want er was niets anders om ze op te leggen. Maar het was vlak nadat ik uit het kamp kwam, erg veel was ik niet gewend geweest en het deerde mij helemaal niet.’ Volgens Ko was Louis heimelijk verliefd op Ko’s moeder; bleef hij daarom vijf jaar op dat piepkleine kamertje hangen?

De kunstschilder Jan Wijga heeft vanaf zomer 1944 tot in de jaren vijftig zijn atelier op de voorzolder. Na even googelen ontdekken we dat Wijga reclametekenaar was voor o.a. Philips en les heeft gehad van H.M. Krabbé, de grootvader van Jeroen, die weer getrouwd is met Ko’s zuster. Met een hoofd dat omloopt van de wonderlijke samenloop van verhalen trek ik voorzichtig de voordeur van Plantage Parklaan 6 achter me dicht.

 

Deze eerste aflevering van Als huizen konden spreken verscheen voor het eerst in De Plantage, Bulletin van de Vereniging Vrienden van de Plantage, jaargang 16, nummer 3, september 2008.