Toespraak 4 mei 2017 Nationale Dodenherdenking Hollandsche Schouwburg
Lilian Gonçalves – Ho Kang You
Zeer geachte aanwezigen,
Misschien kwam u hier vandaag met de tram. Die kwam hier toen ook, de tram.
U weet meteen wat ik met ‘toen’ bedoel. ‘Toen’ –dat is die onvoorstelbaar donkere periode die hier elk jaar weer herdacht wordt zonder dat wij hem ooit helemaal zullen bevatten.
Toen. Tramlijn 8 reed toen door deze Amsterdamse Joodse buurt. Althans tot
9 juli 1942. Per 30 juni was het joden verboden om in Amsterdam gebruik te maken van de tram. Daarmee verloor de lijn een groot deel van haar klandizie. Zo veel, dat zij ruim een week later al werd opgeheven.
Misschien kwam u hier vandaag met de fiets. Dat werd joden in Amsterdam toen per 20 juli verboden: fietsen. En wie niet fietsen mag, heeft ook geen fiets nodig. Fietsen moesten de joodse Amsterdammers dus meteen inleveren.
Vanaf diezelfde datum, 20 juli 1942, zou de Hollandsche Schouwburg het punt zijn waar voor de Amsterdamse joden de deportatie zou beginnen. Tot 19 november 1943 zou het theater van spel, toneel en dans dienstdoen als theater van de uitsluiting.
Theater van de uitsluiting. Dat was de schouwburg eigenlijk al eerder geworden, want vanaf 1941 heette hij de Joodse Schouwburg en mochten er alleen joodse uitvoerend kunstenaars het werk opvoeren van joodse scheppend kunstenaars voor een uitsluitend joods publiek.
Ooit de Hollandsche Schouwburg, toen de Joodse Schouwburg nu weer de Hollandse Schouwburg –dit is een plek waar uitsluiting tot in zijn uiterste consequentie zichtbaar, voelbaar en tastbaar werd. Een plek van gestolde geschiedenis, waar het einde van het begin naadloos overging in het begin van het einde. Bijvoorbeeld voor Gretha Velleman die hier eind juli 1942 nog vrolijk zwaaiend werd vastgelegd op één van de weinige foto’s van de schouwburg uit die tijd. Een paar dagen later zou zij op transport gaan naar Westerbork, het begin van het einde.
* * *
Er zijn meer van zulke plaatsen in Europa. Plaatsen waar de geschiedenis is gestold.
Een paar jaar geleden bracht ik op een mooie herfstdag een bezoek aan één van de villa’s aan de Wannsee.
U weet meteen welke villa ik bedoel. Een mooie plek met uitzicht op een meer waar ogenschijnlijk nooit iets aan de hand is.
In deze villa werd in januari 1942 de Wannsee-conferentie gehouden waar hoge nazi’s bespraken hoe de vernietiging (vaak verstopt achter het woord ‘evacuatie’) van de joden in Europa zou moeten worden uitgevoerd. Het officiële verslag van de conferentie, het Wannsee Protokoll bevat de aantallen per Europees land te vernietigen Joden: 5 miljoen in de toenmalige Sovjetunie, meer dan 2,2 miljoen in Polen, 700.000 in onbezet Frankrijk en 160.800 in Nederland.
Het Protokoll ligt in glazen vitrines in de villa. Ik nam er bij mijn bezoek met verbijstering kennis van.
Toen zij het in 1947 vonden, noemden aanklagers in Neurenberg het Protokoll
“misschien het schandelijkste document uit de moderne geschiedenis.”
Ook las ik er een ijzingwekkend citaat van Himmler: “die Judenfrage ist meine Sache”. Bedoelde hij: ik bepaal wie er in Amsterdam met de tram mag; ik bepaal wie er met de fiets naar welke Schouwburg mag? Bedoelde hij: ik ga over alles, van de nietigste uitsluiting tot de uiteindelijke vernietiging?
De nazi’s begonnen in 1942 niet plotseling met de systematische moord op Duitse en Europese Joden in de vernietigingskampen. Al sinds medio 1941 hielden de beruchte Einsatzgruppen huis in de toenmalige Sovjetunie. En eigenlijk was het al jaren eerder begonnen.
En het begon ook niet met genocide of massamoord. Het begon met uitsluiting. Politieke uitsluiting, economische uitsluiting –Koop niet bij Joden!–, sociale uitsluiting –Verboden voor Joden– en culturele uitsluiting –de Joodse Schouwburg.
Onderscheid, uitsluiting, verwijdering, vernietiging.
Achteraf een duidelijk herkenbaar proces. Meer dan eens heeft dit proces zich in de geschiedenis voltrokken. En het lijkt moeilijker te stoppen naarmate het verder gevorderd is, alsof het begin van het einde onafwendbaar volgen moet op het einde van het begin.
Misschien omdat het proces van onderscheid, uitsluiting, verwijdering en vernietiging voor de toeschouwers ook een sluipend proces van vervreemding is, waardoor medeleven en verbondenheid nog net iets eerder sterven dan de slachtoffers.
Daarom is het van belang dat we alles dat op uitsluiting duidt direct, radicaal en publiekelijk afwijzen. Ook al oogt het klein, ook al lijkt het onschuldig of zonder gevolgen. Ook al denk je: ach, ik ben er al aan gewend. Want voor we het weten –met die wetenschap zijn wij sinds toen voor altijd belast– gebeuren er zaken waaraan wij nooit mogen wennen. Voor wij het weten zwaait Greetje Velleman weer voor het laatst vanaf de binnenplaats van een schouwburg nog even naar een vriendin. Voor wij het weten kijkt de negenjarige Settela Steinbach, dat kleine Sinti meisje met het hoofddoekje bij het transport uit Westerbork, weer voor de laatste keer angstig uit een treinwagon waarvan de deur voor het vertrek nog even openstaat.
Het begint met onderscheid en uitsluiting. En die beginnen klein, op kleine plaatsten dicht bij huis, in het alledaagse leven. Vandaar dat volgens Eleanor Roosevelt, de founding mother van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, de mensenrechten ook op kleine plaatsen dicht bij huis beginnen: in de buurt waar wij wonen, de scholen waar wij studeren, de bedrijven waar wij werken. Als de mensenrechten in ons dagelijks leven geen betekenis hebben, hebben ze elders ook weinig gewicht.
* * *
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werd op 10 december 1948 door de Verenigde Naties aanvaard. Tal van onderdelen van de Verklaring kunnen begrepen worden als een directe reactie op de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog en voorafgaande jaren. De Verklaring is niet alleen een reactie op de systematische vernietiging , maar ook op de maatschappelijke uitsluiting die daaraan vooraf ging.
Tegenover de systematische vernietiging stelt de Verklaring ieders recht op leven en op vrijwaring van foltering en willekeurige vrijheidsberoving;
tegenover politieke uitsluiting het recht op deelname aan het landsbestuur en gelijke toegang tot de overheidsdiensten;
tegenover economische uitsluiting het recht op eigendom;
tegenover sociale uitsluiting het recht om te huwen zonder beperkingen van ras, nationaliteit of godsdienst;
tegenover culturele uitsluiting het recht om vrijelijk deel te nemen aan het culturele leven, ook buiten de Joodse Schouwburg.
Iedereen heeft zonder discriminatie aanspraak op alle rechten en vrijheden in de Universele Verklaring. Met die aanspraak beschermen wij de menselijke waardigheid van allen. Met de erkenning van die waardigheid houden wij ons medeleven en onze verbondenheid in stand. Daarmee voorkomen wij dat bezorgde toeschouwers onaangedane buitenstaanders worden.
Dat onderscheid uitsluiting wordt, dat uitsluiting verwijdering wordt en verwijdering vernietiging.
Wie vandaag de mensenrechten in twijfel trekt, doet er goed aan te bedenken wat er aan de aanvaarding van de Universele Verklaring vooraf is gegaan: precies dat onvoorstelbaar donkere verhaal dat wij hier vandaag herdenken.