(bij een houtsnede van Frans Masereel)
Met mes en guts snijdt hij het blok
tot vlakken wildgroei in het weefsel
van een stad. Hij spaart de wonden
uit: haar vreemde havens en gehavend
de fabrieken als melaatse kathedralen.
Want falen is dit hakken in neerslachtig
hout. De grootstad braakt haar hart
en longen uit en met de laatste reutel
sterft ook het geluid. Beklemming blijft
in stapels huizen staan als koorts beklijft.