De jaloezie was jong,
ze dampte nog,
en de liefde schuifelde onwennig langs het eerste koren,
prikte zich aan de eerste doornen,
wist nog niet wat schrikken was
en bloeden.
In de verte lag het woord: groot, rimpelig en leeg.
De natuurwetten kraakten, knarsten,
kwamen een voor een op gang.
Appels vielen, bladeren, sterren.
Rivieren stroomden van de eerste bergen.
Kaïn hief zijn arm omhoog.
Alles begon, alles was nieuw,
alles was onontkoombaar.