(bij een beeld van August Rodin)
Een vroege morgenzon wekt haar tot leven.
Ze strekt zich lomig uit en onbedekt
richt zij zich op. Tersluiks verneemt ze even
– maar halfbewust – zichzelf als zij zich rekt,
de armen heft, de handen één perfect
moment door al dat watervallend haar
laat gaan. En hij schier onverzadigbaar
de lijnen indrinkt van haar silhouet.
Dan staat ze op en schiet in haar peignoir,
en springt de snaar. En wordt er thee gezet.