De mulheid van zand
Neem alles mee, het vuur en de vlammen, het brood en je bord. Denk aan
je leven, een ezel, het zadel. Weg van de huizen, de stadse ruïne, de velden
vol puin. Verzamel je knuffels, je pannen, je honger en dorst. Een kar tilt je
moeder, de tassen vol pijn. Hoor het geratel van wielen, voel de mulheid
van zand. Rook om je oren, stof uit de straten, gefluit van de wind. Niemand
kan zingen, geen verwensing of klacht, vlucht naar de verte, knijp in je arm.
Blijf geloven in toekomst, zakken en balen, hopen en vrees. Vertrouw wat je
ziet, niet de verhalen. Loop door met je have, koester je angsten, draag je
gedachten. Roepende mensen, gejengel om niets. De laatste rijst en wat
linzen, je boeken en platen, de tuin in de nacht, vergaan in de golven. Een
kind aan je voeten, de zoon van een neef. Geen woorden maar stenen, geen
zachtheid maar staal. Kruip langs de tenten, volg je genoten, blijf in de
stroom. In je armen een baby, je weet niet van wie. Vier stoelen, een tafel,
een dak in het donker, een steeg zonder gevels. Je schoenen versleten, een
boom zonder takken, versplinterde deuren. Het rood van de zon, de lokroep
van morgen. Loop in verwarring, leef onder doeken, vergeet wat je hebt.